De gelijkenis over de koningen
Lucas 14:31-33.
Een verrassend nieuwe uitleg van deze
gelijkenis!!!
Zie ook: Voor Ogen Verborgen
Inleiding
Vanaf de tijd van de vroege kerkvaders tot in onze tijd wordt de
allegorische interpretatie van gelijkenissen toegepast. Dan
staat er het één en wordt er wat anders bedoeld. In de gelijkenis
over de verloren zoon staat 'vader' waarmee dan God wordt bedoeld.
Wanneer de jongste zoon thuis is gekomen, wordt het gemeste kalf
geslacht. Volgens sommige kerkvaders verwijst dit naar het offer van
Christus en naar de Eucharistie of het Heilig Avondmaal. De twee
zonen zijn soms een beeld van de tollenaar en de Farizeeër, terwijl
in de joodse traditie de jongste zoon een beeld van de volkeren is en
de oudste een beeld van de jood of het joodse volk. Ondanks Calvijn,
die adviseert je direct, als een pijl, op de kern van de gelijkenis
te richten en je niet te verliezen in allerlei details, is de
allegorische interpretatie als uitlegmethode nog springlevend en
actueel.
Rond 1900 ontstaat de idee dat gelijkenissen als een vergelijking
gezien moeten worden, waarin één idee of ervaring uit de moraal
wordt geaccentueerd. In die tijd krijgt men er meer oog voor dat
Jezus en de rabbijnen dezelfde vertelmethoden gebruikten. In de
joodse traditie zijn parabels een mix van allegorische beelden en
vergelijkingen. In de jaren' 60 van de
vorige eeuw werd het inzicht ontwikkeld dat we niet naar een
gelijkenis behoren te kijken als iets buiten onszelf, maar dat de
hoorder deel is van de gelijkenis of dat de gelijkenis zich afspeelt
in de hoorder. De uitleg van de gelijkenis over de koningen, in
mijn boek Voor ogen verborgen (VOV), is daar een voorbeeld
van.
Lucas vertelt deze prachtige gelijkenis die toch niet erg bekend
is. Aan de vertaling zijn verschillende allegorische elementen
toegevoegd, die in de Griekse tekst niet voorkomen. Tegenwoordig
wordt deze gelijkenis als een vergelijking opgevat. De tekst in de
Nieuwe Bijbel Vertaling is als volgt.
14: 31 En welke koning die erop
uittrekt om met een andere koning oorlog te voeren, zal
niet eerst bij zichzelf te raden gaan of hij wel met
tienduizend man kan optrekken tegen iemand die met
twintigduizend man tegen hem oprukt?
32 Als hij dat niet kan, stuurt hij eerst, wanneer de
troepen nog ver van elkaar verwijderd zijn, een gezant
om naar de voorwaarden voor vrede te vragen.
33 Zo geldt ook voor jullie: wie geen afstand doet van
al zijn bezittingen, kan mijn leerling niet zijn.
|
Uit de laatste zin, vers 33, blijkt dat de koningen geen afstand
hebben gedaan van hun bezit, terwijl dat wel de hoorders wordt
voorgehouden. Ik heb de volgende vraag aan het Nederlands.
Bijbelgenootschap voorgelegd: Wanneer de ene koning afstand zou doen
van zijn tienduizend
man houdt dit zijn overgave m. Het heeft dan weinig zin om een
gezant te sturen. En wanneer de andere afstand zou doen van zijn
twintigduizend man, wordt de eerste niet aangevallen en gaat de
gelijkenis over niets. Hoe verhoudt vers 33 zich tot de gelijkenis?
Het N.B.G. antwoordde: Jezus stelt aan de orde dat het niet
eenvoudig is om hem te volgen en hij raadt de mensen aan van te
voren te bedenken of ze wel de kracht en het doorzettingsvermogen
hebben om die weg te volbrengen. Hij gebruikt hiervoor deze
vergelijking: een legeraanvoerder zal zijn overwinningskansen
goed proberen in te schatten voor hij ten strijde trekt. Een antwoord
op mijn vraag kan ik hierin niet ontdekken. Bovendien: wanneer deze
interpretatie correct zou zijn, zou vers 33 beter kunnen luiden:
"Zo geldt ook voor jullie: bezint eer ge begint ".
De gevolgtrekking door Jezus is een geheel andere: wie zoals de
koningen geen afstand doet van al wat hij heeft, kan niet mijn
leerling zijn.
De uitleg van het Bijbelgenootschap stelde mij niet tevreden. Reden
genoeg om op verder onderzoek uit te gaan.
Mijn bevindigen
Ik controleerde de vertaling en daarbij viel ik van de ene verbazing
in de andere.
Van de tienduizend man en de twintigduizend man komt
het woord 'man' niet voor in de grondtekst, net zo min als het woord
' troepen '. Dit zijn toegevoegde allegorische elementen die
naar een veronderstelde uitleg toewerken. Voor de uitdrukking '
tegen hem oprukt' heeft Lucas 'tot hem komt' en voor 'óf
hij wel... kan optrekken tegen iemand' heeft Lucas
'of hij wel iemand kan ontmoeten '. Als laatste wil ik
noemen dat Lucas niet schrijft 'met tienduizend' maar 'in
tienduizend'.
Samenvattend kom ik tot de conclusie, dat de gelijkenis in
oorlogstermen is vertaald, terwijl de tekst van Lucas daar geen
aanleiding voor geeft.
Een andere weergave zou er als volgt uit kunnen zien:
31 Of welke koning die op weg gaat om zich te
voegen bij een andere koning die in tweestrijd is, gaat
niet eerst zitten om te overwegen of hij in staat is in
tienduizend degene te ontmoeten die met twintigduizend
tot hem komt?
32 En zo niet, dan zendt hij, als de ander nog veraf is,
een gezant en vraagt hij de twintigduizend tot vrede.
33 Ieder van u die, zoals de koningen, geen afstand doet
van al wat hij heeft, kan niet mijn leerling zijn.
|
Mijn uitleg van deze gelijkenis
Volgens mij zijn deze koningen geen figuren in de buitenwereld,
maar in mij! Er werken tegengestelde belangen in mij. Ik ben nog
niet in staat om ze bij elkaar te brengen. Deze gelijkenis vertelt
in personages, wat we in ons innerlijk zoal tegen komen. Zo deed men
dat vroeger, toen psychologische abstracties nog niet waren
uitgevonden.
'Welke koning' is een heel zuivere figuur in mij. Die is solidair
met de medemens en wil als zodanig ook gekend worden. Alle mensen
zijn één en elke verdeeldheid is slecht en gaat ten koste van de
zwakste. Deze door en door goede en wijze mens in mij heeft echter
een probleem. In deze wereld is solidariteit tussen mensen soms ver
te zoeken. Feitelijk is hij te goed voor deze wereld. Daar heeft hij
het knap moeilijk mee. Je kunt toch niet je diepste wezen
verloochenen om gehoord te worden? Hoe kan hij van zijn goed-zijn en
integriteit afstand doen zonder het te verliezen? Hoe kan hij zich
in 10.000, in een veelheid, kenbaar maken en tegelijk zijn één-zijn
handhaven? Dit dilemma herken ik wel in mezelf. Hoe zou ik reageren
wanneer ik afstand zou willen doen van alles wat ik heb? Die
gedachte komt wel eens bij me op als ik zie dat anderen niets
hebben. In zulke momenten zou ik me realiseren dat dit toch moet
kunnen.
Maar dan steekt de andere koning in mij de kop op. Die weet dat ik
zo afhankelijk ben van alles wat ik heb, dat het op een fiasco zou
uitlopen. Die zou ook wel wat aan de armoede in de wereld willen
doen, maar zelf moet ik toch ook leven? En wat reserves hebben om
tegenvallers op te kunnen vangen? Het verheven ideaal van 'alle
mensen zijn één' is onbereikbaar, alhoewel, ik zou het best willen -
ik ben tenslotte geen slecht mens, maar je moet toch ook een beetje
realist zijn. Af en toe afstand doen van wat je toch niet nodig
hebt, dat moet kunnen, maar een mens is toch geen heilige?
Wanneer ik over dit dilemma zit te denken, krijg ik een idee. Eén
van beide de mond snoeren en die innerlijke stem dus verdringen, wil
ik niet en het lukt ook niet. Wanneer beide koningen in mij op
zichzelf blijven, blijf ik hinken op twee gedachten. Als ik nou eens
met die andere koning in gesprek probeer te komen? Als ik nu eens
een bemiddelaar zou inschakelen? Dan laat ik hem vragen of hij zijn
bezit in wil zetten voor vrede en solidariteit. Ik heb heel sterke
argumenten; daar zal hij toch wel gevoelig voor zijn? Het Griekse
woord presbian, dat vertaald is met 'gezant', betekent:
eerbiedwaardig zijn, de oudste, de wijste zijn. Te denken is aan de
functie van presbyter, die de geestelijke leiding heeft over een
gemeente. De gezant wordt uitgezonden om geestelijk leiding te geven
aan de mens die aan de materie is gekluisterd. Die echter wel het
verlangen kent om hogere idealen te realiseren.
Op deze manier is de gelijkenis over de twee koningen en de gezant
een uitdaging aan mezelf, om me te bezinnen op de prioriteiten die
ik stel en de keuzes die ik maak.
Ben ik in staat om het hogere en het lagere in mezelf te laten
communiceren? Wie dat wil,
vindt in de gelijkenissen die volgen op die van de twee koningen
aanwijzingen om zich in die richting te kunnen ontwikkelen.
Wie zou uit de Nieuwe Bijbelvertaling kunnen opmaken dat in deze
gelijkenissen de eenheid en integriteit van de mens centraal staat?
Dat het verhaal over twee koningen een verhaal is over ons zelf en
onze tweestrijd? Dat het een voorzet is om eenheid in mijzelf en
solidariteit met elkaar na te willen streven? Om vrij te worden van
materialisme?
Mijn uitleg of exegese komt voort uit de woorden van de
gelijkenis en wordt ondersteund
door de compositie van deze vertelling. In de kerken wordt
deze benadering veelal gewantrouwd en genegeerd. Ik doel op de
numerieke structuur of opbouw van de tekst. De gelijkenis over de
toren heeft ons laten zien, dat Lucas die gelijkenis op een zeer
kunstzinnige en literaire manier heeft opgesteld. (zie: VOV. Pag.
118) In die gelijkenissen heeft hij de naam van
God ingeweven met de gedachte dat God zelf aanwezig is waar de naam
van God wordt genoemd. Van een tweelinggelijkenis kunnen we
verwachten dat ook het verhaal over de koningen een verborgen
constructie heeft. Die verwachting blijkt inderdaad te kloppen.
De naam van God is deze keer niet in letters geschreven, maar
verborgen in de opbouw van de gelijkenis. Met een kleine uitwijding
wil ik dit introduceren.
Godsnaamgetal
De letters van het Hebreeuwse alfabet hebben een vaste waarde als
getal. De A is 1, B is 2. Ook de letters van de godsnaam J H W H
hebben elk een getalswaarde: De J is } 0, de H is 5 en de W is 6. In
de Joodse traditie geldt het getal} 0 als de volmaakte voltooiing
van het getal één. De eerste letter van de heilige godsnaam, de J,
kan dus zowel met het getal 10 als met het getal één worden
verbonden.
Voor het zogenaamde godsnaamgetal 26 worden de cijfers} 0+5+6+5
opgeteld, terwijl voor het andere godsnaamgetal, 17, de zogenaamde
'kleine telling' wordt toegepast: 1(0)+5+6+5. Deze getallen komen
meestal niet openlijk in een tekst voor. Wanneer een belangrijk
woord
op de 17 en de 26 plaats in de tekst staat of wanneer voor een tekst
17 of 26 woorden zijn gebruikt, is dat een indicatie dat die tekst
met opzet zo kan zijn geformuleerd. Voor de vertelling over de
koningen is ook het getal 13 van belang. Dit getal is ontleend aan
Deut 6:4. Daarin komt een korte geloofsbelijdenis voor: Hoor Israël,
de Heer onze God, de Heer is één. In het hebreeuws zijn de woorden
'de Heer is één', JHWH èchad. In cijfers wordt 'èchad'
geschreven als 1-8-4, met als som het getal 13.
Hieronder staat de Grieks Nederlandse tekst: woord voor woord,
volgens Codex Vaticanus.
De woorden die met een streepje zijn verbonden, vormen in het Grieks
één woord.
31
Of welke koning die-op-weg-gaat om-zich-te-voegen-bij
een-andere koning in tweestrijd, niet gaat-zitten eerst
om-te-overwegen of hij-is in-staat in tien duizend
te-ontmoeten die met twintig duizend komt tot hem?
27 woorden
32
En zo niet, nog hij veraf zijnde, een-gezant
uitgezonden-hebbende, vraagt-hij de tot vrede.
13 woorden
33
Zó dan ieder van u, die geen afstand-doet-van al wat
hemzelf ter-beschikking-staat, niet kan van-mij zijn
een-leerling.
17 woorden |
In vers 31 vinden we geen 26 maar 27 woorden. Zou tijdens het
overschrijven van de handschriften per ongeluk of met opzet een
woord zijn toegevoegd? Bewijzen kan ik dat niet, want het origineel
is er niet meer. Er zijn wel sterke aanwijzingen voor.
1. |
In dit vers komen verschillende woorden voor die in
het ene handschrift op een andere plaats staan dan in
het andere handschrift. Met het veranderen van de
zinsbouw kan er gemakkelijk een woord zijn toegevoegd.
|
2. |
Lucas heeft de combinatie 26-13 op meer plaatsen in
zijn tekst geweven. (zie: VOV p.115) |
3. |
In Lc. 14:28-33 staat de zogenaamde dubbelgelijkenis
over de toren en de koningen.
In Lc. 15: 1-1 0 vinden we de dubbelgelijkenis over de
schapen en de munten. Ze hebben dezelfde beginwoorden:
"wie van u die (een toren) ... of welke
(koning)...", en:
"wie van u die (honderd schapen)... of welke
(vrouw)...". |
4. |
In Lc. 15 hebben ze een gezamenlijke numerieke
compositie: samen tellen ze 169 woorden, dat wil zeggen:
13 x 13. (zie: VOV pag .98).
Het is aannemelijk dat dan ook in Lc 14 iets
gezamenlijks in de compositie zal zijn verwerkt. In het
verhaal over de toren zijn dit de godsnaamgetallen 26 en
17. Beide getallen komen terug in het verhaal over de
koningen indien in vers 31 oorspronkelijk geen 27 maar
26 woorden zijn gebruikt. |
5. |
De gelijkenis met de beginwoorden 'of welke koning'
telt dan 39 woorden.
De gelijkenis met de beginwoorden 'of welke vrouw' telt
eveneens 39 woorden. |
6. |
De gelijkenissen over het vinden van het éne schaap
en de éne munt hebben 13 = 'ÉÉN', als kenmerk. In het
verhaal over de koningen is vers 32, over een maatregel
om de twee koningen tot eenheid te brengen, samengesteld
uit 13 woorden. Dat zal niet toevallig zo zijn nu we de
betekenis van dat getal kennen. |
7. |
Wanneer Lucas in vs 31 het godsnaamgetal 26 heeft
verborgen, is de tekst van de gelijkenis gecomponeerd
met de getallen van de geloofsbelijdenis uit
Deuteronomium, namelijk 26 - 13, of: 'JHWH is ÉÉN'. |
Hoewel deze reeks argumenten nauwelijks nog ruimte laat voor
twijfel dat vers 31 oorspronkelijk waarschijnlijk 26 woorden heeft
geteld, wil ik nog een andersoortige overweging
Hoewel deze reeks argumenten nauwelijks nog ruimte laat voor
twijfel dat vers 31 oorspronkelijk waarschijnlijk 26 woorden heeft
geteld, wil ik nog een andersoortige overweging hieraan toevoegen.
Nee, ik doel nu niet op de moeilijke bewijsvoering dat er géén woord
aan dit vers werd toegevoegd.
8. |
In mijn boek komt in het verhaal over de koningen de
getalsstructuur niet voor, om de eenvoudige reden dat ik de
woorden een keer had geteld en uitkwam op het aantal van 57.
Dat getal kon ik rationeel niet in verband brengen met de
tekst en met de context. Ik heb toen niet gedacht aan de
mogelijkheid van een onbetrouwbare tekst.
De titel van het hoofdstuk, iemand die verlangt naar één
zijn, past echter naadloos op de getallencombinatie
26-13-17. Achteraf worden de titel en mijn uitleg bevestigd
door de getallencompositie. Dit illustreert de effectiviteit
van een integrale uitleg en een vrijwel letterlijke
vertaling. Het blijkt dat een belangrijke sleutel voor de
uitleg gemist kan worden omdat er voldoende andere zijn die
dit compenseren. |
Tot slot
In navolging van Dr. Labuschagne meen ik te hebben aangetoond dat
de numerieke aspecten een integraal onderdeel van bijbelteksten
uitmaken. Zij verrijken de tekst op een literair kunstzinnige
manier. Het zou om wetenschappelijke en evangelische redenen tot
onze verantwoordelijkheid kunnen worden gerekend om er de nodige
aandacht aan te schenken.
Mijns inziens wordt het hoog tijd dat we ons vertrouwen schenken aan
alle aspecten van de bijbeltekst en ons met kracht ervoor inzetten
de numerieke composities bekend te maken. Wat betreft de
gelijkenissen zou het bovendien van respect getuigen voor Jezus als
de verteller en voor 'Lucas' als de schrijver/componist ervan.
|