Vertaling Bijbeltekst

Voor mij  studie heb ik gebruik gemaakt van de Griekse tekst van het Nieuwe Testament uit de CodexVaticanum.

Deze tekst heb ik "woord op woord" vertaald naar het Nederlands. Dat zo´n vertaling tot "krom" Nederlands leidt is duidelijk.
Deze "kromme" tekst heb ik vervolgens omgezet naar onderstaande tekst en is naar mijn mening,
een best mogelijke vertaling is van dit gedeelte uit het bijbelboek Lucas.

L U C A S   14:25 - 16:18

 

 

DE REDE TOT HET VOLK

 

Het Begin of de openingswoorden. 14:25-27

25 Grote mensenmenigten reisden met Jezus mee. Hij keerde zich om en zei tot hen:

26 Indien iemand tot Mij komt, en niet haat zijn vader en moeder en vrouw en kinderen en broers en zusters, ja zelfs zijn eigen leven, die kan niet mijn leerling zijn.

27 En alwie niet zijn kruis draagt en achter Mij komt, kan niet mijn leerling zijn.

 

Iemand die een toren wil bouwen. 14:28-30

28 Want wie van u, die een toren wil bouwen, gaat niet eerst zitten om de kosten te berekenen, of hij mogelijkheden heeft tot voltooiing?

29 Opdat, als hij het fundament niet gelegd zou hebben en niet kan voltooien, allen die dat zien hem bespotten en zeggen:

30 die mens begon te bouwen, maar hij kon niet voltooien.

 

Iemand die verlangt naar één zijn. 14:31-33

31 Of welke koning, die op weg gaat om zich te voegen bij een andere koning die in tweestrijd is, gaat niet eerst zitten om te overwegen, of hij in staat is in tienduizend  degene te ontmoeten die met twintigduizend tot hem komt?

32  En zo niet, dan zendt hij, als de ander nog ver af is, een gezant en vraagt hij de twintigduizend tot vrede.

33 Ieder van u die, zoals de koningen, geen afstand doet van al wat hem eronder houdt, kan niet mijn leerling zijn.

 

Goed is het zout. 14:34-35

34 Goed is het zout. Maar wanneer zelfs het zout dwaas wordt, waarmee zal hij geschikt gemaakt worden?

35 Noch voor het land, noch voor de mesthoop is hij geschikt: men werpt hem buiten. Degene die oren heeft om te horen, die hore!

 

DE REDE TOT DE FARIZEEËN EN DE SCHRIFTGELEERDEN

 

15:1 Al de tollenaars en de zondaars kwamen tot Hem om Hem te horen.

2 En de Farizeeën en de schriftgeleerden morden en spraken: deze ontvangt zondaars en eet met hen.

3 En Jezus sprak deze gelijkenis tot hen en zei:

 

  Iemand die honderd schapen heeft.15:4-7

4 Wie van u, die honderd schapen heeft en er één van verliest, laat niet de negen en negentig in de wildernis achter en gaat het verlorene zoeken totdat hij het vindt?

5 En als hij het vindt, tilt hij het met blijdschap op zijn schouders, en thuis gekomen,

6 roept hij zijn vrienden en buren bijeen en zegt tot hen:  verblijdt u met mij, want ik heb mijn schaap gevonden, dat verloren was.

7 Ik zeg u, zo zal er in de hemel meer blijdschap zijn over één zondaar die tot inkeer komt, dan over negen en negentig rechtvaardigen die geen inkeer nodig hebben.

 

 

Iemand die tien munten heeft. 15:8-10

8 Of welke vrouw, die tien munten heeft en er één verliest, steekt niet een lamp aan en veegt het huis en zoekt zorgvuldig, totdat zij hem vindt?

9 En als zij hem gevonden heeft, roept zij haar vriendinnen en buren bijeen en zegt: verblijdt u met mij, want ik heb de munt gevonden die ik verloren had.

10 Zo is er, zeg Ik u, blijdschap bij de engelen van God over één zondaar die tot inkeer komt.

 

Iemand die twee zonen had. 15:11-32

11 En Hij zei: iemand had twee zonen.

12 De jongste van hen zei tot de vader: vader, geef mij het deel van ons vermogen, dat mij toekomt. En hij verdeelde het bezit onder hen.

13 En enkele dagen later pakte de jongste zoon alles bij elkaar en ging op reis naar een ver land, waar hij zijn vermogen verkwistte in een heilloos leven.

14 Toen hij alles had uitgegeven, kwam er een zware hongersnood over dat land en hij begon gebrek te lijden.

15 En hij trok er op uit en drong zich op aan een van de burgers van dat land en die zond hem naar het veld om zijn varkens te hoeden.

16 Hij had graag zijn buik willen vullen met de schillen, die de varkens aten, maar niemand gaf ze hem.

17 Toen kwam hij tot zichzelf en zei: hoeveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed en ik ga hier door honger verloren.

18 Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan en tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u,

19 ik ben niet meer waard uw zoon genoemd te worden; stel mij gelijk met een van uw dagloners.

20 En hij stond op en keerde naar zijn vader terug. Toen hij nog ver af was, zag zijn vader hem en werd met ontferming bewogen. En hij snelde hem tegemoet, viel hem om de hals en kuste hem.

21 De zoon zei tot hem: vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, ik ben niet meer waard uw zoon genoemd te worden.

22 Maar de vader zei tot zijn slaven: brengt vlug het eerste kleed hier en trekt het hem aan en doet hem een ring aan zijn hand en schoenen aan zijn voeten.

23 En haalt het gemeste kalf en slacht het,

24 en laten wij een feestmaal hebben, want mijn zoon hier was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is gevonden. En zij begonnen feest te vieren.

25 Zijn oudste zoon was op het land, en toen hij dicht bij huis kwam, hoorde hij muziek en dans.

26 En hij riep een van de knechten tot zich en vroeg, wat er te doen was.

27 De knecht zei tegen hem: uw broer is gekomen en uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten, omdat hij hem gezond en wel terug heeft.

28 Maar hij werd woedend en wilde niet binnengaan. Toen kwam zijn vader buiten en drong bij hem aan.

29 Maar hij antwoordde en zei tot zijn vader: zie, zoveel jaren sloof ik me uit voor u en nooit heb ik uw gebod overtreden, maar u hebt mij zelfs nooit een geitenbokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren.

30 Maar nu die zoon van u gekomen is, die uw bezit heeft opgemaakt met slechte vrouwen, hebt u voor hem het gemeste kalf laten slachten.

31 Maar hij (zijn vader) zei tot hem: kind, jij bent altijd bij mij en al het mijne is het jouwe.

32 Wij moesten feest vieren en vrolijk zijn, want je broer hier was dood en is levend geworden, hij was verloren en is gevonden.

 

DE REDE TOT DE LEERLINGEN

Iemand die een huismeester had. 16:1-9

1  Hij sprak ook tot zijn leerlingen: iemand was rijk en had een huismeester en juist déze werd innerlijk verdeeld. In overeenstemming daarmee verkwistte hij zijn bezit.

2 De rijke liet hem roepen en zei tegen hem: wat hoor ik daar van u? Doe verantwoording van uw beheer, want u kunt niet langer huismeester blijven.

3 De huismeester zei bij zichzelf: wat moet ik doen? Want mijn heer ontneemt mij mijn huismeesterschap. Spitten kan ik niet, voor bedelen schaam ik mij.

4 Ik ben te weten gekomen wat ik doen zal, opdat zij mij, wanneer ik uit mijn huismeesterschap ontzet ben, in hun huizen zullen ontvangen.

5 En hij ontbood de schuldenaars van zijn heer één voor één bij zich. Hij vroeg aan de eerste: hoeveel bent u mijn heer schuldig?

6 Hij zei: honderd vaten olie. De huismeester zei tegen hem: hier is uw schuldbekentenis, ga vlug zitten en schrijf vijftig.

7 Daarna zei hij tegen de tweede schuldenaar: en u, hoeveel bent u schuldig? Hij zei: honderd zakken tarwe. De huismeester sprak tot hem: hier is uw schuldbekentenis, schrijf tachtig.

8 En de heer prees de onrechtvaardige huismeester, omdat hij verstandig gehandeld had, want de zonen van deze wereld zijn onder elkaar verstandiger dan de zonen van het licht.

9 En Ik zeg u: maakt uzelf vriendelijk uit de onrechtvaardige Mammon, opdat, wanneer u deze loslaat, zij u in de eeuwige tenten ontvangen.

 

Iemand die twee heren kan dienen. 16:10-13

10 De getrouwe in zeer weinig, is ook in veel getrouw.

De onrechtvaardige in zeer weinig, is ook in veel onrechtvaardig.

11 Indien u dus niet getrouw geworden bent in de onrechtvaardige Mammon, wie zal u dan het waarachtige toevertrouwen?

12 Indien u niet getrouw geworden bent in het vele van een ander, wie zal u het onze geven?

13 En niet één huisslaaf kan voor twee heren slaaf zijn, want elke huisslaaf zal òf de ene haten en de andere liefhebben, òf zich aan de ene hechten en de andere minachten; u kunt niet voor God slaaf zijn en voor Mammon.

 

Het Fundament. 16:14:15

14 Dit alles hoorden de Farizeeën, die geldzuchtig waren, en zij hoonden Hem.

15 En Jezus zei tegen hen: u wilt voor rechtvaardig doorgaan voor de mensen, maar God kent uw harten. Want wat hoog staat aangeschreven bij mensen, is een gruwel in de ogen van God.

 

Het koningschap of de slotwoorden. 16:16-18

16 De wet en de profeten gaan tot Johannes; sinds die tijd wordt het koningschap van God verkondigd en ieder dringt zich er in.

17 Gemakkelijker zouden hemel en aarde vergaan dan dat er van de wet één tittel wegvalt.

18 Ieder die zijn vrouw wegzendt en een andere trouwt, pleegt echtbreuk; en ieder die een vrouw trouwt die door een man is weggezonden, pleegt echtbreuk.

 

(Terug) naar Voor Ogen Verborgen

Bijgewerkt: 8 februari 2014