Oecumenische Basisgemeente Apeldoorn

Viering 1 juni 2025

Op de vleugels van een lied

Welkom, mededelingen en aansteken paaskaars

Zingen: Niet te schatten

Op de vleugels van het lied “Geweldige gedreven wind”

Volgende week vieren we Pinksteren. Het feest van Inspiratie en Verbondenheid maar ook een feest waarbij we willen openstaan voor vernieuwing door de geest die rondwaart. Maar het leven is niet alleen een Pinksterfeest. Al gaande hebben we te maken met gebeurtenissen waarbij alle aspecten van het leven voorbijkomen: liefde, oorlog, vijandigheid, geborgenheid, angst, verdriet, vertrouwen en nog veel meer.

Voor veel mensen en zeker ook voor mij, kan het vieren van Pinksteren dan volop schuren met de ervaring van het dagelijks leven. Die vurige Geest die mensen in beweging kan zetten – waarbij ze verdieping zoeken of geactiveerd worden- is dan ver te zoeken. Ik voel dan eerder vermoeidheid, vragen, of het ontbreken van richting. Het leven heeft z’n donkere hoeken – verlies, eenzaamheid, schuld, sleur – en die worden niet zomaar weggeblazen door een eerste en tweede Pinksterdag.

Bij de voorbereiding van deze viering kwamen we op een diepere betekenis van Pinksteren waarbij de Geest er niet alleen is als alles goed gaat. De kracht van de Geest is veel meer een voedingsbodem om hoop te houden als het even niet zo goed gaat, in een stil besef “Ik ben er nog. Wij zijn er nog”.
Ik denk dan aan mijn moeder die vaak tegen mij zei als we het over het geloof praatten dat ze vasthield aan het vertrouwen dat alles goed zal komen. Hoop met een hoofdletter. Ik zal dat haar zo niet nazeggen, maar ik vertrouw er wel op dat er ondanks alles steeds een kracht van binnenuit zal zijn die mij verder brengt: de Geest van Pinksteren.

In het volgende lied dat we gaan zingen gaan we terug naar de onstuimigheid van Pinksteren. En die is er gelukkig ook. Net als de natuur waarin het de ene keer kan stormen en een andere keer het windstil is.
Ik lees graag de tekst van het lied:

Geweldige, gedreven wind trok door het hele huis
Haar zingend, blij geluid werd één met stralend licht.
Licht als een vuur, een dansend spel van vonken en van rood,
Iets als een vlam ontsproot aan licht en klank en stem.
Die vreugde was, die alles was, diepe verwondering,
Die zomaar overging in vreemde volle klank.

Zingen: Geweldige gedreven wind

Op de vleugels van het lied  “Ik zal in mijn huis niet wonen”

Ik wil jullie graag iets vertellen over Joep. Niet de Joep die jullie kennen maar mijn Joep! Joep was een uitvinder. Een stille, rustige man. Net als ik een noorderling. We hebben samengewerkt in de zorginnovatie nationaal én internationaal. Beeldbellen, robotica, maatschappelijk verantwoord ondernemen. Joep bekeek het vanuit de techniek. Ik bekeek het vanuit bestuurlijk perspectief. Joep was een van de eersten met een brede technologische blik. Beeldbellen met de kinderen in Canada. Hoe bijzonder was dat. Wat toen nog grensverleggend was, is nu heel normaal. Dit alles om mensen zich thuis te laten voelen. Of ze nu thuis woonden, in een verzorgingshuis of in een verpleeghuis.

We zaten samen op het koor. Wij waren de dragende kracht van de tenoren en soms hielpen we de baritons. O ja… heel wat jaren terug. In Amsterdam hadden we binnen de kerk een grote jeugdgroep. We zongen veel, en bezochten ook het bejaardenhuis Tabitha. Voor wie de naam Tabitha wil opzoeken verwijs ik graag naar Handelingen 9, vers 36 tot 42. Tabitha laat zien dat geloven méér is dan de Bijbel lezen, trouw naar de kerk gaan en de krant erbij nemen. Geloof is doen. Zorg hebben voor elkaar. Je verdiepen en in actie komen.
We gingen naar het bejaardenhuis, het orgeltje onder de arm. Samen zingen, in het Engels en Nederlands. We zongen ook in de eredienst als jeugd, begeleid door het Hammondorgel. Voor mij, voor ons, was muziek een manier van leven. Een way of life.

O ja… Joep. Daar ging het over. Joep was ook op andere terreinen een pionier. Duurzaamheid zat in zijn vezels. Toen ik voorzitter werd van het Milieuplatform Zorg Nederland, was hij apetrots. Hij had grote invloed op mijn denken over milieu en duurzaamheid. Zijn huis had hij bijvoorbeeld zelf ontworpen volledig duurzaam. Volgens mij was hij een van de eersten met een hybride auto. Vooruitziend. Visionair.
Maar er kwam een moment. Een moment waarop het niet goed meer ging met Joep. Hij werd vergeetachtig. En uiteindelijk… dement. Zijn kwetsbaarheid werd in die periode misbruikt door mensen in de commerciële duurzaamheidswereld. Dat was pijnlijk. Hij moest verhuizen naar een verpleeghuis. Het huis was niet volledig duurzaam, maar wél warm en menselijk.

Ik heb lang gewerkt in de zorg. Ook in de verpleeghuiszorg. Wanneer een vriend vanwege dementie moet verhuizen… Dan komt het dichtbij. Dat doet wat met je. In Nederland krijgt 1 op de 5 mensen dementie. Wist je dat er ook 15.000 mensen zijn onder de 65 met dementie? Voor de Alzheimerstichting voer ik gesprekken, met beleidsmakers en hulpverleners. Zorg, welzijn en wonen dat zijn de thema’s.

Natuurlijk heb ik Joep opgezocht. In zijn nieuwe huis. In zijn nieuwe omgeving. Ik zag er wel tegenop. Ik liep naar binnen, naar de woonkamer. Tafels aan elkaar geschoven, bewoners aan tafel. Joep zat erbij. Er was nog één stoel vrij. Ik ging zitten een eindje bij hem vandaan. Er werd me koffie aangeboden. Ik raakte in gesprek met mijn buurvrouw en buurman. Maar ondertussen hield ik Joep goed in de gaten.
En… ineens zag hij me. Hij stond op en zei in zijn moerstaal: “Ach mien vreund, bist toe dat?” Hij liep een beetje moeizaam naar me toe. We omarmden elkaar. Joep huilde zachtjes. En lachte tegelijk. Ik ook. We spraken wat in het Gronings. En ik vroeg: “Zullen we een eindje wandelen?” Dat wilde hij wel. Arm in arm liepen we door de gangen. Toen zagen we een piano. “Hé Joep,” zei ik, “zullen we?” Hij begreep het eerst niet helemaal. Ik zette een stoel voor hem neer. Ging zitten aan de piano. En begon te spelen. Liedjes uit de oude bundels zoals Johan de Heer, Glorieklokken, opwekking en liederen van ons koor. En toen zongen we. Samen. Uit volle borst. Joep kende zijn tweede stem nog. Zijn partijen. Wat een plezier! Maar Joep werd moe. “Zullen we stoppen en een volgende keer verdergaan?” vroeg ik. Hij vond dat goed.
Toen we opstonden, zagen we dat er een hele groep bewoners en personeelsleden achter ons stond. Ze hadden geluisterd. En klapten voor ons. Wat waren we blij. Een tweede keer kwam er niet meer van. Joep is er niet meer. Hij zou, als hij kon, zo met ons meezingen met het lied dat wij zo dadelijk zingen. Wij, als achterblijvers, hebben een verantwoordelijkheid voor elkaar. We gaan verder. Hoe dan ook. Zang en muziek… Wat kunnen ze veel doen met je.
Ze maken ons mild.

De laatste woorden die Majan Brinkman schreef in het epistel van maart, hebben mij geraakt: “Op een dag kun jij zelf iemand zijn die andermans hoop nodig heeft. Iemand die naast je staat en voor je pleit. Iemand die een kerk voor je openzet. Of een huis. Of een hart.” Laten we aandacht blijven schenken aan elkaar. Met woorden. Of met zang. Laat je meevoeren op de vleugels van de muziek. Waardevoller kan het haast niet zijn. Want dat leert de praktijk. Laten we weer gaan zingen.

Ik zal in mijn huis niet wonen,
Ik zal op mijn bed niet slapen,
Ik zal mijn ogen niet dicht doen,
Ik zal niet rusten geen ogenblik……
voordat ik heb gevonden een plaats om te rusten
voor Hem die God is.
De enige ware.

Ik zal in mijn huis niet wonen
Ik zal mijn ogen niet dicht doen,
Ik zal niet rusten geen ogenblik
Ik mag versmachten van dorst……
tot ik gevonden heb
Een plek waar de doden leven
De plaats waar recht wordt gedaan aan de verworpenen der aarde.

Zingen: Ik zal in mijn huis niet wonen


Op de vleugels van het lied “Om vrijheid”

Ik koos dit lied voor deze viering omdat vrijheid op allerlei manieren in het geding is. In grote delen van de wereld worden rechten van mensen beknot door machthebbers die dicteren hoe een samenleving er uit moet zijn; dicteren welke mensen onderdeel van die samenleving mogen zijn; welk geloof ze moeten belijden, welke literatuur ze mogen lezen; wat ze mogen publiceren, waar ze mogen studeren, ze dicteren ook welk onderwijs kinderen mogen krijgen. En er is geen ruimte voor “diversiteit”.

In artikel 1 van de universele verklaring van de rechten van de mens. in 1948 aangenomen door de Verenigde Naties staat wel wat anders. “Alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren. Zij zijn begiftigd met verstand en geweten en behoren zich jegens elkander in een geest van broederschap te gedragen”. Het ontstaan van deze verklaring was een reactie op de gruweldaden begaan in de Tweede Wereldoorlog.

De eerste regel van het lied “Om vrijheid” benadert dit begrip vanuit een andere invalshoek. “Als vrijheid was wat vrijheid lijkt, wij waren de mensen niet die wij nu angstig zijn” Toen ik deze regel voor het eerst las vroeg ik mij af: wat staat daar nu eigenlijk? Ik denk dat er eigenlijk staat dat wij het woord “vrijheid” wel gemakkelijk in de mond nemen maar die vrijheid in volle omvang toch niet aandurven. Het lied gaat verder door zelfs te stellen dat wij vaak tussen moed en wanhoop verkeren: we weten wel wat leven is maar leven niet. Soms moeten we van de gebaande paden af om uit onze geijkte patronen te breken; vrij te zijn om opnieuw met iets te beginnen. En daarbij ook niet bang zijn om op te komen voor mensen die door anderen in de tang zijn genomen.

Het is goed om mijzelf een spiegel voor te houden. Uit welk hout ben ik eigenlijk gesneden? Geboren in een veilig gereformeerd milieu met liefdevolle ouders maar wel ingekapseld met ongeschreven regels en sociale controle in het dorp. Bij mijn opvoeding is mij met de paplepel ingegeven waar de piketpaaltjes stonden. Dat had ook te maken met de rol van mijn vader die politieagent was. Ik mocht niet zomaar voetballen op straat. Belletje trekken was een doodzonde, zo ook spijbelen. Kinderen van een dorpsagent zijn niet brutaal of vrijpostig. Nou leed ik niet echt van al die geboden en verboden want ik wist niet beter.
Als jongste van zes kinderen werd mij geleerd om mijn rechten niet door ruzies te verzilveren maar om de wijste te zijn. En dat werd overgoten met de verhalen uit de bijbel over naastenliefde en die belangrijke tekst van Jezus over de klap op mijn ene wang en de toegekeerde andere wang. Ik hoef niet verder toe te lichten waarom ik een heel braaf jongetje werd die keurig tussen de lijntjes kleurde. En dat ging zo ver dat ik wel eens wakker lag omdat ik bang was voor de gevolgen van mijn optreden. Zo had ik bij een huisvader verderop in de straat eens een briefje in zijn brievenbus gegooid waarin ik hem uitmaakte voor een bedrieger omdat ik niet met een karretje mocht spelen dat hij nota bene met het onderstel van onze kinderwagen had gemaakt.
Voor het opkomen voor mijn rechten voelde ik mij niet vrij. Ik was bang. En zo gaat het bij mij in het grote leven ook nog wel eens. Ook als het niet om mijzelf gaat maar als ik zou moeten opkomen voor anderen die lastig gevallen worden op straat. Het is gemakkelijk om in mijn “comfortzone” te blijven en mijn mond te houden als ik onrecht ervaar in mijn omgeving.

Als ik terugkijk in mijn leven denk ik dat ik misschien ook kansen heb laten liggen voor groei en ontwikkeling als ik wat vaker gedurfd had om iets nieuws te beginnen. Uit mijn bubbel te stappen en mij vrij te voelen om in een andere “cultuur” te stappen. Ik ben benieuwd of jullie je ook zoiets afvragen.

De tekst van het lied “Om Vrijheid” maakt voor mij duidelijk dat het niet alleen gaat over vrijheid maar ook over de verantwoordelijkheid die deze vrijheid met zich meebrengt voor onszelf en in relatie tot anderen. Niet wegkijken als het te moeilijk wordt. Maar waar halen we dan de moed vandaan om onze angst te overwinnen?
In het tweede couplet van het lied “Om vrijheid” staat een begin van een oplossing: Soms gaan we op de vleugels van een lied en durven onze zwaartekracht vergeten! En daarna volgt dat het verlangen door de pijn heen ons niet af kunnen houden van een stad in de verte, een tuin waarin je weet hoe je moet gaan naar het licht.
In de slotregel van het laatste couplet staat het allerbelangrijkste: Wij zouden niet meer vluchten voor de pijn en voor de grootste liefde (gericht op onze medemens) niet meer bang zijn.
Ik lees graag de tekst:

Als vrijheid was wat vrijheid lijkt,
Wij waren de mensen niet die wij nu angstig zijn-
Wij zaaiden bronnen uit in de woestijn
Wij oogsten zeeën zonder te vervaren (bang te zijn)

Wij tussen moed en wanhoop.
Waarom weten we wel wat leven is maar leven niet?
Soms gaan we op de vleugels van een lied
En durven onze zwaartekracht vergeten.

Verlangen, pijn van onbekende duur:
Turen de verte in, niet kunnen laten
Een stad te zien, een tuin, doorschijnend water-
Dan valt de nacht over het middaguur.

Maar voorgevoel van liefde duurt het langst,
Heugenis aan het woord in den beginne.
Licht-ongebroken valt het bij ons binnen.
Even zijn wij ontkomen aan de angst.

Als vrijheid was wat vrijheid lijkt,
Wij waren de mensen niet die wij nog angstig zijn-
Wij zouden niet meer vluchten voor de pijn
En voor de grootste liefde niet vervaren (bang zijn).

Zingen: Om vrijheid

Op de vleugels van het lied “Die mij droeg op adelaarsvleugels”

Wat een mooie titel eigenlijk! Juut Meijer – wel bekend van de Dominicuskerk in Amsterdam – zegt het zó: “zingen doe je met alles wat je hebt: je eigen adem, je stem. Met je lichaam als klankkast en wat veerkracht in je middenrif kun je door te zingen helemaal opengaan en je laten volstromen. Vleugels krijgen.”

Ook voor mij is een leven zonder muziek en zingen ondenkbaar. Mijn eerste herinneringen gaan terug naar ongeveer 1954. Toen ik een jaar of 8 was, begon ik zelf te zingen op het kinderkoor van de Waalkerk in Amsterdam. Dat koor bestond in die tijd uit wel meer dan 60 leden! En ik mocht solo zingen: “Het Angelus klept in de verte”. Kennelijk had ik een mooie stem en ik durfde ook voor een volle kerk te zingen. Dat had ik niet van een vreemde. Mijn vader en moeder zongen bij de Koninklijke Christelijke Oratorium Vereniging – destijds een begrip in protestants Amsterdam. Mijn vader bespeelde ooit het harmonium, maar ik heb hem nauwelijks horen spelen. Mijn moeder zong ook in het kerkkoor. Na de zondagse kerkdienst kwam er vaak een bevriend echtpaar mee op de koffie waarna er liederen van Johannes de Heer en liederen uit de Hervormde Bundel van 1938 werden gezongen. Mijn oudste broer zorgde voor de begeleiding door het bespelen van de zogenaamde psalmenpomp: het harmonium.

Van huis uit gereformeerd – synodaal, voor wie dat nog iets zegt – maar al gauw kreeg ik in de gaten hoe oecumenisch er al bij ons thuis gedacht werd. ‘s Zondags vóór de kerkgang zette mijn vader al de radio aan om naar gregoriaanse gezangen te luisteren. Ik vond dat wel mooi. En als onze buren – die waren altijd rooms! – iets speciaals te vieren hadden in hun kerk, dan gingen wij mee. Verder had mijn vader nogal wat joodse kennissen. In de oorlog zat er een joods gezin bij ons op zolder ondergedoken. Daar heb ik mijn voornaam aan te danken. Dit verklaart wellicht ook de interesse van mijn ouders in de liturgische gezangen zoals die ten gehore werden gebracht in de synagoge. Als kind heb ik dan ook alle Amsterdamse synagogen van binnen gezien.

Maar nu eerst even terug naar het Angelus. Een reeks gebeden die ‘s ochtends, ‘s middags en ‘s avonds worden gereciteerd ter herdenking van de Boodschap en de Incarnatie (de vleeswording van God in Jezus Christus):

Het Angelus klept in de verte in tonen zo zuiver en hel
De grootmoeder knielt op de drempel, de kind’ren zij staken hun spel
Grootmoeder bidt Onze Vader, de kind’ren zeggen ‘t haar na
Een zonnestraal glijdt door het lover, een glimlach
een glimlach van ‘s Heren gena – tot zover (vers 1)

Ook nog gezongen door de zangeres zonder naam, maar dat ontdekte ik pas jaaren later! En zo komen we bij de smartlap. Aanvankelijk hield “ons soort mensen” natuurlijk niet van smartlappen. Stel je voor! Maar als Amsterdammer hou je toch van Willy Alberti en – desnoods stiekem – van Johnny Jordaan en tante Leen. En later omarmde toch bijna heel het volk André Hazes. Die werd zelfs in studentenkringen razend populair, maar dat had waarschijnlijk meer te maken met het overvloedig innemen van bier! Hierbij moet ik natuurlijk denken aan de uitdrukking “Je kunt ‘m flink raken”.
En zo kun je ook geraakt worden door het horen of het zelf zingen van een lied. Dat kan op verschillende manieren en dat werkt niet voor iedereen hetzelfde. Smaken verschillen – toch? En wie maakt uit wat kwaliteit is? Zijn we niet vaak geneigd om af te kraken wat ons niet zint?

Het is trouwens niet alleen de toon die de muziek maakt, ook de verwoording van de tekst is uitermate belangrijk. Woord en melodie kunnen elkaar versterken en dat kan ook alle kanten opgaan. Veel mensen houden van de teksten van Huub Oosterhuis en dat is mooi. Maar er zijn ook heel veel mensen die zich daardoor totaal niet aangesproken voelen! Die zitten op een andere golflengte, dat moet toch kunnen? Je kunt bijvoorbeeld meer van Taizé-liederen houden of van strijdliederen, of van allebei! En waarom niet van psalmen?

Soms word je meegenomen op de vleugels van een melodie en neem je de woorden op de koop toe, zelfs als je daar soms moeite mee hebt. Ik denk hierbij even aan de triomfalistische taal die je in nogal wat Engelse Hymnen tegenkomt. Het omgekeerde komt ook voor: Er zijn gedichten en liederen die in prachtige taal zijn geschreven, die je aanspreken omdat je denkt: zó voel ik het óók, maar …… dan hoor je de melodie en die vind jij maar niks! Gemakkelijker te beoordelen zijn de “Lieder ohne Worte” van Mendelssohn. Daar zijn geen woorden voor! ….. Niet nodig gelukkig!

Ten slotte. Wat doe je met een lied? Of liever gezegd: Wat doet het met jou? Als de tekst je aanspreekt, als de melodie je maar niet wil loslaten, als je er hoe dan ook door geraakt wordt, als je het kunt zingen met een brok in je keel, wanneer je het kunt omarmen als zijnde op mijn lijf – op jouw lijf geschreven, dan is dat van onschatbare waarde. Het kan je vleugels geven – – –

Sommige liederen hebben diverse melodieën. Soms allebei even mooi! Het lied dat we zo dadelijk gaan zingen is er zo een. De vierstemmige versie van Tom Löwenthal is heel mooi getoonzet en die hebben we meermaals gezongen met het koor. Maar de éénstemmige versie van Marinus Pol is minstens zo mooi en die kan tenminste door iedereen op dezelfde wijs worden meegezongen. Voor allebei valt wel iets te zeggen:

Die mij droeg op adelaarsvleugels
Die mij hebt geworpen in de ruimte
En als ik krijsend viel
mij ondervangen met uw wieken
en weer opgegooid
totdat ik vliegen kon
op eigen kracht.

De tekst spreekt voor zich, zou je zeggen. Maar toch geeft deze ook stof tot nadenken. Wat stellen we ons erbij voor als we dit lied zingen? Is het een terugblik op ons leven? Zijn het woorden van troost of bemoediging die we zingen? Putten we er kracht uit, hier en nu? Waarom niet gezongen: “ Die mij draagt …..” en “als ik krijsend val” en “totdat ik vliegen kan …? En kunnen we überhaupt vliegen op eigen kracht?
Misschien kun je dit lied ook zien als een uitnodiging om in formatie te vliegen en elkaar te dragen met elkanders wieken als dat zo uitkomt!

Zingen: Die mij droeg op adelaarsvleugels

Collecte voor Musicians without Borders

Stel je een kind voor dat is opgegroeid in een gebied vol conflict. Geen veiligheid, geen zekerheid — maar dan, ineens, de klanken van muziek. Een ritme dat verbindt, heelt en hoop geeft.
Musicians without Borders brengt muziek naar plekken waar mensen kampen met oorlog, uitsluiting of trauma. Samen met lokale muzikanten bouwen ze bruggen, bieden ze troost en versterken ze gemeenschappen – allemaal door de kracht van muziek. Dat gebeurt door:
-Muziekworkshops te geven aan vluchtelingen en jongeren in oorlogsgebieden
-Muzikale opleidingsprogramma’s op te zetten in kwetsbare gemeenschappen
-Muziek te gebruiken als instrument voor vrede en herstel
Elke euro die we geven wordt gebruikt om muziek daar te brengen waar het het hardst nodig is.

Afsluiting zegenbede

Colofon

Collecte:
Bankrekening: NL17 TRIO 0379 2541 15  t.n.v. Stichting OBA onder vermelding van Musicians without borders.

https://www.musicianswithoutborders.org/nl/